Technologie, consumptie en bevolkingsgrootte

Om een duurzamere wereld te bekomen kunnen we drie soorten maatregelen nemen. Deze drie groepen worden weergegeven met de ‘IPAT’ functie, een concept dat in 1971 werd ontwikkeld om de impact van de mens op het milieu te modelleren. Hiermee wordt de impact op het milieu (de variabele I) weergegeven als een product van de bevolkingsgrootte (de factor P), de individuele consumptie (de factor A) en de gebruikte technologie (de factor T), zodat:

I (impact) = P(bevolkingsgrootte) x A(individueel verbruik) x T(technologie)

Deze vergelijking zegt dat je de duurzaamheid van een samenleving kan verhogen door het aantal consumenten te beperken, de consumptie te verminderen, de technologievorm te verduurzamen of door een combinatie van deze maatregelen. Vandaag houden we ons vooral bezig met de A-factor en de T-factor. Dat is zeker goed want daar is nog veel werk aan de winkel, maar door de andere belangrijke factor – het aantal consumenten – in rekening te brengen maken we meer kans om duurzaamheid te bereiken.

Duurzame technologie

Het ontwikkelen en gebruiken van duurzamere technologie is heel populair om onze maatschappij te verduurzamen en is zeker ook een deel van de oplossing. Het vereist maar een kleine gedragsaanpassing en het past uitstekend in onze kapitalistische groei-economie. Deze technologieën verhogen de draagkracht van de omgeving sterk, maar hiermee gepaard neemt ook meestal het gebruik ervan toe, waardoor bijvoorbeeld het gebruik van grondstoffen toeneemt in plaats van afneemt (denk bijvoorbeeld aan de intensieve landbouw die tot meer consumptie leidt of steeds efficiëntere auto’s die tot meer kilometerverbruik leiden). Dit wordt de Jevons-paradox genoemd

Technologie heeft veel potentieel maar het is absoluut geen wondermiddel. Door in te zetten op een kleinere bevolkingsgrootte kunnen we de nadelen ervan beperken.

Minder verbruiken

De meest effectieve maatregel is: ons verbruik verminderen. Het consumerisme, met overconsumptie en verspilling als gevolg is eigen aan ons huidig economisch systeem. Dit moet zeker bestreden worden, maar deze strategie zou wel eens een beperkt potentieel kunnen hebben, aangezien maar weinig mensen hun materiële welvaart willen beperken. Ook hier zou het aantal consumenten beperken al een heel stuk van de oplossing kunnen zijn.

Nog een andere populaire manier is om anders te wonen en werken. Er zijn verschillende manieren om mensen efficiënter, kleiner, dicht op elkaar en boven elkaar te laten wonen, dorpen, steden verdichten en ruimte multifunctioneel maken. Door mensen ‘op te hokken’ (zoals bij industriële kippenbatterijen) kan er heel wat ruimte bespaard worden. De vraag is hoever dit menswaardig is, herbergzaam. Hoever willen we dit doortrekken? Waar ligt de grens bij ‘duurzamer wonen’?

Er zijn allerlei manieren om je verbruik te verduurzamen. Minder of geen vlees (en vis) eten voorkomt niet alleen veel dierenleed, maar het beperkt ook sterk je ecologische voetafdruk en CO2-uitstoot. Deelnemen aan de deeleconomie is een andere manier. In plaats van je eigen auto te hebben kan je bijvoorbeeld een auto delen. Je kan ook kiezen voor goederen die gemaakt worden uit hernieuwbare en biodegradeerbare grondstoffen zoals hout, wol, katoen en hennep of duurzame materialen zoals keramiek, glas en roestvrij staal. Dit zijn al een pak goede maatregelen om bij te dragen aan een duurzamere wereld.

Minder mensen?

In heel het duurzaamheidsdebat wordt systematisch een fundamentele parameter achterwege gelaten, terwijl het juist een belangrijke (helpende) maatregel is om onze impact te beperken, namelijk ‘het aantal consumenten’. Volgens een Zweedse studie gericht op westelijke samenlevingen zou ‘een kind minder krijgen’ een jaarlijkse CO2-besparing van 58,6 ton betekenen. Autovrij en vegetarisch leven zijn samen goed voor slechts een jaarlijkse CO2-besparing van 3,2 ton. Deze studie heeft enkel de CO2-besparing berekend, maar dezelfde redenering kan je toepassen op alles wat we verbruiken (restafval, water, plastiek, olie, verharding en landbouwoppervlakte bijvoorbeeld). Dat is logisch aangezien je de zuinigheid van iemand die niet bestaat niet kan evenaren met duurzamere technologie of een lagere consumptiepatroon.

De belangrijkste beperking van het effect van de P-factor (bevolking) is dat deze ontoereikend is zonder ze te combineren met de twee andere factoren (verbruik en technologie). De helft van de huidige bevolking die nog steeds op grote schaal fossiele brandstoffen verbruikt, zal nog steeds een klimaatverandering veroorzaken. We zullen we dan meer tijd hebben om het aan te pakken. Ook als die vier miljard mensen nog steeds gifstoffen en plastiek in de grond en oceaan dumpen zal de vervuiling niet opgelost worden. We moeten sowieso evolueren naar een circulaire economie en daarom zal duurzame technologie en gedragsaanpassing nodig blijven.

Maar ook deze doelen zullen eenvoudiger gerealiseerd worden met een kleinere bevolkingsgrootte. Dat we moeten inzetten op de combinatie van de drie maatregelen is voor ons vanzelfsprekend!